Leasing is een uitermate boeiende materie maar ook zeer complex. Hierbij een voorbeeld met veel feitelijke discussiepunten, waarbij de belastingplichtige uiteindelijk de duimen moet leggen omwille van slechts één punt. In de overstap van eerste aanleg naar beroep had de administratie al veel bezwaren laten vallen, en nog drie bleven er over:

  1. de administratie stelt dat de btw-voorwaarde dat de leasinggever een daarin gespecialiseerde onderneming moet zijn, tevens vereist dat er een generieke erkenning in die zin moet zijn; het Hof wijst dit af;
  2. de administratie verwijst ook naar de anterioriteitsvereist en stelt dat de akte inzake leasing pas volgt na de start van de werken; de onderhandse raamovereenkomst was echter voordien getekend en de fiscus bewijst geen simulatie daaromtrent, zodat ook dit geen probleem is;
  3. wel slaagt de belastingplichtige er niet in te bewijzen dat het onroerend goed gebruikt wordt voor de beroepsdoeleinden van de leasingnemer en er zijn veel aanwijzingen contra: zodoende wordt de volledige btw-aftrek verworpen.

Zonder dat op dit laatste punt wordt ingegaan, lijkt het Hof ook de stelling toegedaan – net als de administratie in haar circulaire – dat ingeval van een slechts gedeeltelijke aanwending voor de beroepswerkzaamheid van de leasingnemer, dat de beperking van het recht van aftrek reeds in hoofde van de leasinggever moet gebeuren (Gent 25 juni 2019).