Boeiende ruling met meerdere fiscale rechtsvragen. In het kader van een overdracht van het vastgoed (ovv aandelen) naar een GVV, wordt voorafgaandelijk de exploitatie afgesplitst naar een andere vennootschap. Het bestaande onroerend goed (op een concessiegrond in de Antwerpse haven) wordt thans in een btw-leasing gegeven aan een groepsvennootschap. De aankoopoptie daarvan wordt ook aan de GVV overgedragen, wat het einde inluidt van het btw-statuut van de leasing. In regel volgt daardoor een btw-herziening, die echter wordt vermeden aangezien het hier om een verhuur gaat van in een havengebied (belaste verhuur als uitzondering op de vrijgestelde verhuur). Voor de registratierechten geldt het vast recht omdat enkel roerende goederen worden overgedragen in het kader van een voorafgaande splitsing (afsplitsing van de activiteit om het voorbehouden onroerend goed daarvan af te zonderen). Voor btw gaat het hierbij om een bedrijfstak (dus toepassing artikel 11 en 18 § 3 Wbtw). Het bestaande gebouw wordt bovendien uitgebreid met een nieuw deel, waarbij beide delen één geïntegreerd geheel uitmaken, en omdat de uitbreiding voldoende groot is kwalificeren beide “delen” van het gebouw als btw-nieuwbouw. Er is geen sprake van fiscaal misbruik inzake directe belastingen. Over fiscaal misbruik inzake registratierechten wordt niets gezegd (geen vraag – geen opmerkingen) (Voorafgaande beslissing nr. 2019.0376 d.d. 28.05.2019).