In deze ging het om de vraag of een opstalrecht stilzwijgend was verlengd, aangezien de constructies (bedrijfsmiddel) anders uit het vermogen van de opstalhouder waren verdwenen, met een btw-herziening als gevolg.

Het Hof achtte het aangeleverde bewijs onvoldoende bewijskrachtig en stelde de belastingplichtige in het ongelijk. Het is een voorbeeld van hoe feitelijke de appreciatie terzake is (Antwerpen 31 maart 2020).